terug
(The Hindu, 29-7-2013)

Geen uitweg uit riolen van de dood

Agrima Bhasin

Diepgewortelde kastenvooroordelen en het schaamteloos negeren van gerechtelijke uitspraken door burgerlijke autoriteiten zijn de belangrijkste oorzaken voor de veel voorkomende sterfgevallen van rioleringswerkers in India.


NATIONALE SCHANDE: Het lot van hun gezin en de een afwezigheid van een vangnet voor een sociale zekerheid is wat deze werknemers de meeste zorgen baart.
Foto: Mohammed Yousuf
Eerder deze maand maakte een groep mannen zich op om een rioolafvoer in de kelder van het Indira Gandhi Nationaal Centrum voor de Kunsten (IGNCA) in Delhi te ontstoppen. Twee van hen, Ashok en Chhotu, gingen het riool in, maar kwamen niet terug. De andere twee, Rajeshwar en Satish, daalden af op zoek naar hun collega's. Drie van de vier mannen verloren er hun leven, bedwelmd door het vrijkomen van giftige gassen. Chhotu overleefde de afdaling en werd uit het riool getrokken. Ashok, Rajeshwar en Satish werden voer voor de statistieken, naast andere rioleringswerkers als Robert en Shekhar. Zij stierven ook door verstikking tijdens het vrijmaken van een beerput in een hotel in Chennai in april van dit jaar.

De huis-elektriciën bij IGNCA had op een zondagmiddag huishoudelijk personeel gestrikt om op een koopje het riool te ontstoppen. De vier mannen, allen Dalits, hadden geen veiligheidsuitrusting. Ze gingen het riool in met slechts een zakdoek als bescherming. Ze werden getroffen door stinkend methaangas en belemmerd bij hun ontsnapping door de dikke modder in het riool. Het feit dat drie van de vier medewerkers van de IGNCA waren wordt door de verantwoordelijke ambtenaren nu onbeschaamd ontkend.

Zowel de ambtenaren van de administratieve en technische diensten van IGNCA als de aannemer, die allen instemden met het werk, ontkennen nu hardnekkig hun falen bij het in acht nemen van de veiligheidseisen.

Geen veiligheidsuitrusting
De dood van de drie mannen doet opnieuw denken aan de angstaanjagende regelmatig waarmee werkers in de afgelopen jaren het leven lieten in de riolen van de deelstaten Uttar Pradesh, Andhra Pradesh, Karnataka, Gujarat en Tamil Nadu.

Zijn rioleringswerkers alleen gevraagd de afvoerleidingen en het riool in te gaan als het niet anders kon? Zijn er wel zuigmachines ingezet of falen die altijd? Waarom kregen de arbeiders geen veiligheidsuitrusting (zuurstofmasker, bril, rubberlaarzen, helm)? Werd hun families afdoende compensatie toegekend? Deze vragen blijven onbeantwoord omdat de handelingen van de overtreders in het hele land in strijd zijn met de uitspraak van het Hooggerechtshof in juli 2011. Daarin werd geconstateerd dat rioolwerkers die gedwongen worden het riool in te gaan zonder veiligheidsuitrusting beroofd worden van hun fundamentele rechten op gelijkheid, leven en vrijheid. De uitspraak bekritiseert overheden voor hun ongevoeligheid voor het lot van rioolwerkers. Ook kregen de betrokken instanties de opdracht om de veiligheid van de werknemers te garanderen en een hogere schadevergoeding te betalen aan de families van de overledenen.

Rioolwerkers, traditioneel Valmiki Dalits, en in dienst van instanties zoals het waterschap, Rijkswaterstaat (PWD) en gemeentelijke instellingen, hebben generaties lang, meedogenloos gezwoegd voor het onderhoud van de riolering, daarbij voortdurend hun gezondheid en leven riskerend. Maar behalve pijn, uitbuiting en onaanraakbaarheid hebben ze er weinig voor teruggekregen. Ondanks verordeningen van het Hooggerechtshof in Gujarat (2006) en Madras (2008) is de implementatie van de richtlijnen nog niet gerealiseerd, ook niet na dat er zoveel doden zijn gevallen.

Gevaren voor de gezondheid
De inspectie, reparatie, ontstopping en onderhoud van rioleringen stelt werkers bloot aan de smerige rioolsmurrie die elke dag wordt gegenereerd in onze huizen, fabrieken, hotels, ziekenhuizen en werkplekken - een stinkend mengsel van menselijke uitwerpselen, etensresten, plastic, gebruikte sanitaire producten en industrieel afvalwater. Deze rottende brei vergist tot schadelijke gassen, vooral methaan, waterstofsulfide en stikstofoxide, die stelselmatig het leven van de arbeiders bedreigen, en daarnaast luchtweg-, maag-, rug- en huidziekten veroorzaken.

Om zichzelf te beschermen tegen blootstelling aan deze gassen hebben de meeste werknemers een sterke voorkeur voor beschermende kleding, zoals pakken die het hele lichaam bedekken. Maar er van uitgaand dat ‘ongeletterde’ werknemers dergelijke hoogwaardige pakken niet op prijs stellen, benaderen de meeste ambtenaren van het waterschap het probleem van de veiligheid van de werknemers met ongegeneerde nalatigheid. Wat alcohol, aldus de werknemers, is de eerste buffer tegen de bedreiging van de gassen, want zonder dat is het ondenkbaar de misselijkmakende geur te overleven. Vaak is wat doorgaat voor veiligheidsuitrusting een zuurstoffles, waarvan het gewicht zonder bevestiging aan een pak te lastig en onhandig voor de werkers om er mee om te gaan.

"Het is niet onze dood waar we bang voor zijn, maar het lot van onze families na onze dood." Dit is wat de werknemers van Jal Board in Delhi, niemand uitgezonderd, zeggen. Dit is grootste onzekerheid van de arbeiders, nog verergerd door de volledige afwezigheid of zeer beroerde voorziening van sociale zekerheid.

Rehabilitatiewetgeving
De Wet voor Werkgelegenheid van Handmatige Poepruimers en Bouw van Droge Latrines (1993), die handmatig poepruimen ongrondwettelijk verklaarde, heeft deze zaken niet aangepakt omdat rioolwerkers buiten de werkingssfeer van de wet vallen. Gelukkig erkent de huidige regering, de United Progressive Alliance’s, in de nieuwe Wet op het Verbod van Werkgelegenheid als Handmatig Poepruimer en hun Rehabilitatie (2012), de groep mensen die van oudsher gedwongen worden om septische putten, riolen en open riolen schoon te maken, nu wel als ‘handmatige poepruimers. Deze wet belooft ook een economisch "revalidatiepakket" voor werknemers, maar zegt niets over veiligheidsuitrusting die moet worden gebruikt, en ook niet over gezondheids- en veiligheidsregels waar men zich aan zou moeten houden.

Er is een mogelijkheid dat de erkenning van de rioolwerkers als "handmatig poepruimers" allen maar lippendienst is. Want het koppelt een praktijk als het schoonmaken droge toiletten en spoorlijnen die volledig kan worden uitgeroeid, met een gevaarlijk beroep als het schoonmaken van rioleringen en septische tanks, waar investering in een superieure technologie kan voorkomen dat werknemers zomaar in een riool of mangat afzakken. Uiteindelijk is de enige weg vooruit om onze kastenvooroordelen te laten vallen, de wet strikt uit te voeren en aan te dringen op een sterke inzet om een historische fout recht te zetten.

De wet uit 1993 is zelden ingeroepen en geen enkele overtreder is tot nu toe vervolgd. Het niet verantwoordelijk stellen van autoriteiten die in fout gaan (of het nu de door de overheid gerunde IGNCA is of een hotel in Chennai) legitimeert de benadeling van Dalits die worden uitgebuit.
Het abrupt einde van het leven van een rioolwerker in India is vaak niet dood door een ongeluk, maar een gevolg van de achteloze en brutale - in kastenongelijkheid gewortelde – onverschilligheid van burgerlijke autoriteiten en particuliere en openbare instellingen in het algemeen.

Het is een jaarlijks terugkerend fenomeen - stedelijke overheden die jammerlijk falen voor de "moessontest" en dan terugvallen op hun Dalit-personeelsbestand als goedkope arbeidskrachten om door hun gezwoeg de burgerlijke schaamte ongedaan te maken. Het weerspiegelt een diepgeworteld systeem van kastenexploitatie. Daarvan worden de wrange vruchten niet alleen worden geplukt niet alleen door een veelheid van instanties, maar ook door onze welzijnsverenigingen, scholen, universiteiten, hotels en ziekenhuizen, kunst- en entertainmentcomplexen en kantoren. Onze eigen ongevoeligheid betrekt ons in de voortdurende vernederingen en onrechtvaardigheden die Dalit-werknemers ervaren.

Agrima Bhasin is werkzaam bij het Centrum voor Gerechtigheidsstudies, een in New Delhi gevestigde denktank voor beleid



laatste wijziging: